De buit van twee bronzen WKmedailles in de olympische boten viel niet mee. Hoe kwam dat en wat kunnen wij ervan leren?
Door de vele grote toernooien die dicht op elkaar zaten, bleek het lastig het niveau telkens hoog te houden. De Nederlandse equipe zou er dan ook aan moeten denken om vaker een wereldbeker over te slaan. Twee relatief succesvolle landen pakten het anders aan. Zowel Italië als Roemenië sloegen Luzern én nog een andere wereldbeker over, waren sterk bij de EK en probeerden de vorm vervolgens vast te houden. De één (Italië) slaagde daar dat nog wat sterker in dan de ander (Roemenië).
Bij zowel EK als WK haalde een aantal ploegen in de finale niet het niveau van hun voorronden. Technisch bondsdirecteur Hessel Evertse wees er in zijn slotanalyse terecht op dat andere landen in voorwedstrijd of halve finale nog niet het achterste van hun tong lieten zien. Alhoewel dit duidelijk een trend is, moeten we oppassen niet alle ploegen over één kam te scheren. Elke boot heeft zijn eigen verhaal.
Zo was zijn voorbeeld van de lichte vrouwendubbeltwee, waarbij de uiteindelijke wereldkampioen Roemenië in de voorwedstrijd door Nederland werd verslagen, wat ongelukkig gekozen. Ilse Paulis en Marieke Keijser weten echt wel hoe ze een finale moeten winnen. Het zit hem niet in een ingehouden voorwedstrijd, bijna een week voor de finale. Het enige dat daarvan wellicht verandert is een minder hoog verwachtingspatroon.
Ook de mannenboten hebben hun eigen geschiedenis. De dubbelvier roeide in de finale niet hun beste race, maar de verschillen waren minimaal. De acht viel ronduit tegen. Het lijkt erop alsof het programma met twee wereldbekers, een EK en nog een hoogtestage te zwaar viel.
De verwachtingen van de vierzonder waren gezien de zilveren medaille in Luzern en hun sterke halve WKfinale misschien wel te hooggespannen. Want kan je verwachten van een ploeg die nog zo kort bij elkaar is, inclusief een pas 20-jarige slagman die er al een USAseizoen op had zitten? Ja, de ploeg is op zijn best wereldtop, maar dat zegt nog niets over de bandbreedte van hun prestaties. Die consistentie was – zeker na een teleurstellend verlopen EK-finale – nog onzeker.
Mannenhoofdcoach Mark Emke is qua selectie niet te benijden. Hij heeft een enorm grote groep kwalitatief goede roeiers en heeft ook nog eens te maken met later instromende ‘Amerikanen’. Zijn selectiebeleid is echter voor een groot deel gebaseerd op gevoel en op wat hij ziet in trainingen. Resultaten van wedstrijden zijn niet heilig en er wordt weinig gebruik gemaakt van seat-races of time-trials.
Niet dat deze middelen zaligmakend zijn, maar als je ze vaker inzet, kan het zijn nut bewijzen. Niet in het minst omdat roeiers onder druk zichzelf moet bewijzen. Precies de omstandigheden die je ook in finales treft en waarin ‘we’ soms te kort in schieten. Iets meer aandacht hiervoor zou wellicht kunnen helpen de mentale weerbaarheid te versterken. Emke zal er niet aan ontkomen eerder te gaan prioriteren, al kan het ook dan nog prima mogelijk zijn drie sterke boten in de vaart te houden.
Zijn collega Josy Verdonkschot komt met tweemaal brons beter weg, al valt niet te ontkennen dat juist in zijn groep de prestaties duidelijk minder waren dan in het begin van het seizoen. Ondanks dat de dubbelvier in de finale juist wél de beste race liet zien, zijn zij niet meer de absolute wereldtop. Ook de boordgroep zal voor een medaille nog een extra stap moeten zetten. De terugkeer van Inge Janssen en Veronique Meester komt dan ook niet ongelegen.
Wilt u vaker dit soort bijdrages lezen? Steun de roei-journalistiek. Het kan hier!