Magiër Mijnders geniet van niets meer moeten

Interview

Vandaag pre olympischdeel 4: René Mijnders’ verhaal, opgetekend door Hans Perrée.

Voor iemand die beweert dat een buurman hem moest attenderen op de Europese Kampioenschappen door te zeggen dat de roeiers het wel erg goed hadden gedaan, is René Mijnders (1954), oud-bondscoach , nog heel goed ingevoerd in het Nederlandse roeien. ‘Ik probeer het nog allemaal te volgen en ik kijk uit naar Tokyo. Het is een fantastische lichting roeiers. De vrouwen vierzonder en die lichte vrouwen dubbeltwee. Buitencategorie. Ilse Paulis en Marieke Keijser hebben de zuurstofopname van een kerel. Da’s gewoon één grote long. De mannen dubbelvier is gewoon goed, vind ik. Fysiek zijn dat zulke goeie gasten. Ritmisch heel sterk.’

Wie wordt Koning NLroeiToto?
Doneer, voorspel de prestaties van de 11 oranje boten en maak kans op 100 euro voor jouw club!

Drie jaar geleden nam Mijnders afscheid van de roeibond. Na 34 jaar (met enkele korte onderbrekingen, in Zwitserland en Oxford). Jaren waarin de begeleiding van de roeiers steeds professioneler werd. Die professionalisering kreeg een boost na een dip in de successen, in 1992, toen plotseling de hele wereld met big blades roeide terwijl die door Nederlandse roeiers toen nog werden afgedaan als ‘rommel’.

‘In een gesprek met André Bolhuis, chef de mission in Barcelona, zei ik: wij zien om ons heen overal trainingscentra en professionals verschijnen. Dat hebben wij niet. Dan moeten wij passen. Twee dagen later had Bolhuis een vergadering met het bestuur van NOCNSF en hij zei ‘zet dat nou maar effe op papier, gewoon een A4’tje met wat je zou willen’. Toen hebben we soort wishful thinking gedaan: trainingscentrum op de Bosbaan, professionals, coaching, paar getalletjes erachter. Dat heb ik naar hem opgestuurd, met een cc’tje naar de roeibond.’ Twee weken later was er witte rook: ‘We konden een loods op de Bosbaan huren, een paar boten kopen, in de Zuidzaal hielden we kantoor. Toen heb ik Kris Korzeniowski, die ik kende van FISA-trainerscolloquia en uit de WK-scene, hier naartoe gehaald. Dat was een mooie periode. Ik werd coach van de mannen-boordroeiers, Jan Klerks was voor het scullen en Kris voor de vrouwen.’

Bolhuis noemde het aantrekken van Kris Korzeniowski destijds in het Algemeen Dagblad het beste idee van een sportbond dat hij was tegengekomen. ‘Goed geanticipeerd door die roeiers. Intelligente mensen. Ze kunnen keuzes maken en weten waaraan ze beginnen. Ze kwamen zelf met de naam en binnen een week hadden ze het voor elkaar.’

Het olympisch goud van de Holland Acht in 1996 beschouwt Mijnders als zijn grootste succes. ‘De drie jaren met die acht waren schitterend. In het olympisch jaar hebben we uiteindelijk nog een enorme sprong gemaakt. Maar ook de impact van Seoul (1988, red) was geweldig. Man, we werden echt helemaal gek. In Luzern werden Nico en Ronald nog vijfde in de dubbeltwee. In Seoul kwamen ze ternauwernood in de finale. Daarin lagen ze aanvankelijk ook weer op zijn Nederlands, vijfde, zesde. Toen ze wonnen, was dat zó’n ontlading. Dat was heel bijzonder. Kijk, die Holland Acht kon hooguit fout gaan omdat ze zo superieur waren, dat seizoen. We wonnen alles met 10 seconden. Dat was een andere beleving. Dat was voor mij meer van: pff, het is gelukt.’

Het is een lange leerweg geweest. ‘Toen we gingen professionaliseren, hadden we een arts, een fysio en een chef d’équipe. Als je kijkt wat er inmiddels omheen hangt aan wetenschap, aan dataverzameling, data-analyse. Wat dat oplevert, is gigantisch. Daar hadden we eerder mee moeten beginnen. Maar daar was de tijd gewoon niet rijp voor. Vroeger had je de technische spullen niet, de mankracht en het geld. NOCNSF heeft natuurlijk wel een heel dikke vinger in de pap, tegenwoordig. Ik moet ze nageven dat dat wel tot iets leidt.’

‘Ik was erg gefocust op techniek, fysiologie en biomechanica, maar ik was niet een systematische dataverzamelaar. Je moet natuurlijk eerst data verzamelen en vervolgens kun je er hopelijk wat mee. Josy Verdonkschot deed dat vanaf het begin, dat is zijn kracht. Dan was zijn ploeg aan het trainen en zat hij achter zijn laptop. Ja, ik ging Bosbaanballetjes en videobeeldjes tellen. Maar het vastleggen van meetgegevens, dat deed ik niet zo. Daar hadden we – denk ik – eerder een slag in kunnen slaan.’

In 2013 werd bij Mijnders kanker geconstateerd. Darm- en prostaatkanker. ‘Dat was een enorm drama, de impact die dat heeft. In oktober werd ik op mijn huwelijksdag geopereerd. Een heel zware operatie. Ik kreeg allerlei complicaties. Daar kwam nog een ziekenhuisbacterie overheen. Er zijn momenten geweest dat ik dacht: ga ik dit overleven?’

Na de behandeling in het Amsterdamse Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis was Mijnders ruim een jaar uit de running. ‘In het begin kon ik bijna niet staan. Totaal geen kracht meer in mijn benen. Héél langzaam kon ik opbouwen. De eerste keer dat ik weer op een fiets zat, een gewone stadsfiets, een héél klein stukje, tot de hoek en weer terug. Toen ik omdraaide, had ik een zuchtje tegenwind. Ging niet. Ik kwam er niet tegenin.’ Toen het wat beter ging, wilde hij wel weer eens tegen een berg op fietsen. ‘Ik ben naar de Vogezen gereden om de Grand Ballon op te rijden. Niet doen! Dat is de Mont Ventoux, alleen iets korter. Acht procent. 13 kilometer klimmen. Binnen 500 meter was ik bang door wandelaars ingehaald te worden. Ik stierf duizend doden. Werd door zwaarlijvige middelbare vrouwen voorbij gefietst.’

Zijn eerste WK daarna was die in Aiguebelette in 2015. ‘Zoals ik mij toen voelde, hoefde ik niet zo nodig meer naar een WK. Ik vond het best om een stapje terug te doen.  Door mijn fysieke gesteldheid, maar ook door de spagaat waarin ik zat. Ik had kinderen op de basisschool. En een ex die knetterhard werkt. Dan moet je minimaal twee keer in de week de kinderen naar school brengen en ‘s middags weer op het schoolplein staan. En dat precies op trainingstijden. Je voelt je voortdurend schuldig. Ofwel naar je kinderen en je ex, ofwel naar de roeiers. En dan die lange periodes weg, de trainingskampen en hoogtestages en weet ik wat allemaal. Dat vond ik lastig.’

Zijn laatste jaren als bondscoach waren moeizaam. ‘Ik had weinig energie en daarbij had ik ook nog veel last van mijn hart, van boezemfibrilleren. Elke dag. Ik zat soms hele nachten naast mijn bed. Verschrikkelijk. Ik zat constant onder de betablokkers.’

‘We gingen steeds meer hoogtetraining doen. Boven slapen, beneden trainen en dan meteen de berg weer op. Ik bleef beneden, kón niet omhoog. Dan zit je daar in je uppie een boekje te lezen. Je raakt het contact met de équipe een beetje kwijt. Ik kon mijn bijdrage nog wel leveren, maar het was suboptimaal allemaal. Ik zat onder de medicijnen. Ik had er vóór de WK in Sarasota zoveel last van dat ik een paar dagen later dan de rest naar de VS ben gegaan.’

Vorig jaar werd Mijnders aan zijn hart geopereerd. Door middel van ablatie wordt littekenweefsel aangebracht bij de aansluiting van hart en longaderen, waardoor de prikkels die het hartritme verstoren, worden geblokkeerd. ‘Ze gaan door je lies naar binnen en zijn in een uurtje klaar, hoor.’ Nu is hij van alle medicijnen af en voelt hij zich fitter dan in tijden. ‘Achteraf denk ik dat ik dat veel eerder had moeten doen.’

Mijnders geniet van het niets hoeven. ‘Dat betekent dat ik ook écht niks doe. Ik heb jonge kinderen. Dat is al een deel van mijn dagelijkse routine. Ik ben een buitenmens en woon in een fantastische omgeving. Ben heel veel buiten te vinden. Beetje klussen aan mijn huis: een rieten monumentje van 300 jaar oud. Beukenhaag snoeien bij een vriend. Ik geniet van de kleine dingen.’ Binnenkort gaat hij met oud-bondsarts Viktor Blum een weekje fietsen en in september gaan ze op herhaling, dan met oud-chef d’équipe Henk Hospers erbij. ‘Natuurlijk had ik in het begin van die momenten dat ik het roeien miste. Het was een fantastische periode. Ik weet niet wat ik liever had willen doen, maar op een gegeven moment is het klaar.’

De Olympische Spelen gaat Mijnders, ooit roeiverslaggever van het illustere communistische dagblad De Waarheid, op de voet volgen. ‘Of ik er ‘s nachts mijn bed voor uit kom, weet ik niet. Voor de finales wel, natuurlijk.’ Lachend: ‘En waar kijk je nou helemaal naar? Je kijkt naar de 500 m. de 1000, de 1500 en dan weet je uiteindelijk wie er gewonnen heeft.’