Bjorn van den Ende kan Dutch disease verhelpen

Interview

De Holland Acht staat letterlijk bol van de spierbundels, maar de bemanning slaagt er niet altijd in kracht in snelheid om te zetten. Wellicht dat voormalig lichtgewicht Bjorn van den Ende op de slagplaats meer souplesse kan brengen. Hij debuteerde bij de EK.

De Nederlandse mannenacht is (te) vaak te vergelijken met een opgevoerde tractor op gladde banden. De motor brult, de wielen slippen en de snelheid is niet in verhouding met de geleverde paardenkrachten. Dat was vorig jaar in Luzern volstrekt anders. De Holland Acht had toen grip. En hoe. De ploeg was zeldzaam dominant. Bij de Olympische Spelen liepen de mannen weer wat achter de feiten aan, maar ze pakten vooral op hun fysieke vermogen toch nog met bravoure brons.

De ploeg van bondscoach Mark Emke lijkt te lijden aan de ‘Dutch disease’: traag starten en dan met een heroïsche eindsprint naast het goud grijpen. Een van Emke’s voorgangers, de Amerikaan Kris Korzeniowski, typeerde met deze symptomen treffend de zwakke plek van de Nederlandse roeischool.

Iemand die de Holland Acht – eens hét vlaggenschip van de gehele Nederlandse vloot – van de aandoening af zou kunnen helpen is Van den Ende. Hij zat jarenlang op slag in de inmiddels opgeheven olympische lichte vierzonder en kwam kilo’s aan door krachttraining en eiwitrijke maaltijden. Hij vertelt over zijn eerste ervaringen in de Holland Acht.

Een sub-optimale EK-finale en toch brons. Relaxed veld, dat van de mannenacht?
“Alles behalve, het is competitief. Het klopt dat de wedstrijd nog niet helemaal prefect verliep. Maar in de eindsprint hebben we veel terrein goed kunnen maken. En die medaille is meer dan welkom, ik rijg ze bepaald nog niet aan elkaar. Het lichte roeien leverde mij één wereldbekermedaille op, nu dus een EK-blik erbij. Dat is mooi.”

Wat kon er beter?

“Het roeien is wat wisselvallig. Dat voel je dan in de haal, maar ook boven water. Dan loopt het niet helemaal lekker. Als ik bijvoorbeeld het niet goed aangeef omdat ik wat gehaast ben, merk je dat. Net zoals je het opmerkt als het wel goed gaat. Dan loopt de boot veel beter door.”

Hoe is er wat aan te doen?
“Voor dit EK roeiden we maar drie weken samen. Als we langer bij elkaar zitten, zullen patronen beter inslijten. Kilometers maken. Dan kun je aan elkaar wennen. Daar gaat het harder van.”

Nog even terug naar die eindsprint, wat gebeurt er dan?

“Dat is ongekend. Het is echt ongelofelijk wat voor een krachten er worden losgemaakt als er door de Holland Acht wordt gesprint. Ik heb dat met mijn lichte ploegen nooit meegemaakt.”

Weemoed naar licht?

“Nee. In het seizoen waren we altijd wel een beetje met de weegschaal bezig. Ongeveer een week voor de wedstrijd maakten we de balans op om te kijken wat er nog moest gebeuren met afvallen. Ik ben blij dat ik daar vanaf ben. Uiteraard volg ik het nog wel. En ik denk ook met plezier terug aan onze tijd in de vier. Bij de WK van 2015 waren op ons best. In de aanloop naar de Olympische Spelen kampten we met tegenslagen. Dat moet je niet hebben in zo’n jaar.”

Blijvertje op slag?
“Dat is aan de bondscoach. Als jonge jongen roeide ik bij Pampus. Toen bewonderde ik de Holland Acht van ’96. Nu zit ik er zelf in. Dat is een soort droom die uitkomt. Eind september begint de WK. Dan kan de Holland Acht goud winnen, daar is de groep goed genoeg voor. Uiteraard roei ik dan heel graag mee.”