In december 1974 bezocht ik voor het eerst een ledenvergadering van de roeibond. Ik was er als lid van het Njordbestuur. Ik heb toen ook een vraag gesteld, namelijk of de bond niet erg afhankelijk was van subsidies.
Een antwoord kreeg ik niet echt en in de notulen kwam mijn vraag later niet voor. Vaak zijn studentenverengingen vrij stil op de vergadering en het deed me dus goed, dat er afgelopen zaterdag wel vragen door ze werden gesteld. Deze verengingen hebben veel leden en zijn ook volop betrokken bij het toproeien.
De ledenvergadering was wat betreft het aantal verengingen matig bezocht, maar de mensen die er waren hadden zich goed voorbereid. De sfeer was goed. Het langste is gesproken over de roeibroekjes, het werd vrijdag al min of meer door NLroei voorspeld. Ik proefde uit veel opmerkingen de wens voor meer rekkelijkheid. Ik ben benieuwd naar wat de werkelijkheid gaat brengen.
Punt van aandacht wordt wat mij betreft het roeiwater. Alternatieve vormen van roeien zoals coastal rowing kun je op de Noordzee en op meren goed beoefenen. Maar het klassieke roeien – en dat is toch van wezenlijk belang – heeft op aardig wat plekken te maken met gebrek aan trainingswater. Ik heb het zaterdag ook gezegd en daarbij als duidelijk voorbeeld de stad Utrecht genoemd. Voor wedstrijdploegen is het daar slecht trainen en daar moet echt wat gebeuren.
Het was goed dat de Nederlandse ploeg, de Dutch Atlantic Four, die de Atlantic had gewonnen en die wedstrijd over de Atlantische Oceaan is echt wild water varen, werd gehuldigd.
En dan de financiën, ik mocht het woord voeren namens de Financiële Advies Commissie. De centjes zien er goed uit. Penningmeester en bondsbureau zijn er goed mee bezig. Wel kan het snel veranderen als roeiprestaties tegen vallen of het ledenaantal stagneert.
Tot slot roep ik de vereniging op om de ledenvergadering in de toekomst te bezoeken, want daar gaat het over de koers van het Nederlandse roeien en net als toen ik er voor het eerst kwam, over hoe het geld wordt besteed.