Sander de Graaf: “Ik probeer ervoor te zorgen dat men graag met mij roeit”

Interview

Hij zit letterlijk midden in de Holland Acht: Sander de Graaf, een Brabantse reus van 2 meter en 7 centimeter. Ondanks zijn lengte is hij technisch tamelijk begaafd. Binnen de ploegdynamiek is de werktuigbouwkundig ingenieur een kalme beschouwer met een behoorlijke dosis ervaring. Op de wal is De Graaf een gangmaker als het gaat om gezelligheid. NLroei vroeg hem naar zijn belevenissen, hij stak van wal en vertelde zijn verhaal.

“Mijn ooms en tantes wisten van het bestaan af, maar ik had er echt nog nooit van de Holland Acht gehoord toen ik bij Thêta begon met roeien. Dat was op mijn 18e. Ik keek eigenlijk niet verder dan mijn eerstejaarsacht, er roeiden wel ouderejaars bij onze vereniging, maar dat waren er niet veel.

Heel toevallig ben ik in 2014 gaan kijken bij de WK op de Bosbaan. Dat was omdat een vriend toevallig een kaartje over had. Het was vet, maar veel zei het mij nog niet. In mijn tweede jaar belandde ik op de Universiade in Zuid-Korea, dat was een schitterende ervaring. Het was een mega-evenement met heel veel andere sporters dan alleen roeiers. Compleet met een soort dorp om alle atleten te huisvesten.  Ik vond dat toen geweldig en dacht ook wel dat het bij de Olympische Spelen misschien ook wel zo was.

Een jaar later deed ik mee aan de selectie voor de SB-WK. De acht bleek eigenlijk al lang gevormd te zijn, aan het einde van de dag kon ik weer naar huis. Heb toen wel kennisgemaakt met andere jongens die nu ook nog in het nationale team zitten.

Het werd mij ook wel duidelijk dat als je in het roeien hogerop wilt komen, je in Amsterdam moet zijn. Dat valt niet mee als je in Brabant studeert en woont. Dat geldt ook voor andere regio’s, dat vergeten ze bij de KNRB wel eens.

 Samen met Vincent Klaassens  van Proteus heb ik afgesproken dat we een keer per week in Amsterdam zouden gaan roeien, we hebben ons bij Mark Emke gemeld. Vervolgens ben ik na een goed NK gevraagd in talentploegen te roeien en ben ik de equipe ingerold, dat was in 2018 en 2019.  

Het was bij de KNRB een heel andere wereld, ook niet meer te vergelijken met zoals het nu is. Mannen en vrouwen trainden apart, en als je elkaar per ongeluk tegenkwam was het vaak eerder ongemakkelijk dan gezellig.

En dan waren de scullers en boordroeiers ook nog eens min of meer van elkaar gescheiden. Wij trainden met de boordploegen meestal bij Pampus. Prachtig trainingswater. Maar logistiek was het een uitdaging. Boudewijn Röell had een autotje. Hij kwam vanuit Leiden naar Amsterdam om ons op te halen, wij reden dan met z’n vijven naar Almere om daar te roeien.

Corona brak uit, de Olympische Spelen van Tokyo werden een jaar uitgesteld. En toen het eenmaal zo ver was, bleek het vooral sfeerloos. We hebben met onze vier eerder goed gepresteerd maar in het olympisch jaar liep het niet geweldig. Zonder publiek werkten wij in Japan het toernooi af. Weinig tot niets kregen we mee van het land waar we te gast waren. De wedstrijd had net zo goed in de Rotterdamse haven gehouden kunnen worden.

Na Tokyo veranderde er veel. Er kwam één hoofdcoach, onder leiding van Eelco Meenhorst werd het één equipe. Na het eerste trainingskamp zat iedereen in het OTC gezellig bij elkaar aan tafel. Het was één grote mix, iedereen zat in de skiff, er waren nog geen ploegen. Er heeft zich toen een heel sterk groepsgevoel ontwikkeld. 

Dat mondde uit in Parijs uit een fantastisch olympisch toernooi. Het was vergeleken met Tokyo een wereld van verschil. De sfeer was subliem, vooral doordat familie en vrienden erbij konden zijn. 

En onze Holland Acht liep goed, dat voelden we al in de aanloop er naartoe. Het was zelf zo goed dat ik soms van die fatalistische gedachten kreeg: ‘als ik nu maar niet van mijn fiets val en geblesseerd raak’. Naast hard roeien, hebben we ook in elkaar geïnvesteerd. Bijvoorbeeld door over onzekerheden te praten, daar hielp de sportpsycholoog bij. Het schijnt heel uniek te zijn, een groep mannen die over hun gevoel praat.

In Parijs viel er veel op zijn plek. Onze finale was echt heel goed, vind ik. Onze startfase was dat overigens niet. Je kunt ook niet verwachten dat je in de olympische eindstrijd je beste startje ooit roeit. De eerste halen waren niet zo goed, maar we lagen op de kilometer wel voor. We roeiden om te winnen. Dat het niet lukte was jammer, maar niet meer dan dat. We hebben het de Britten heel moeilijk gemaakt. Direct na de finish waren we trots en blij met zilver. En dat bleef zo.

Eigenlijk wist ik gelijk dat ik door zou willen gaan. Ik ben nu 30 jaar, ben gek op sport en zal elders nooit meer zoiets vinden als we nu hebben. Samen met de beste atleten en met een uitstekend begeleidteam wil ik ervoor gaan. Ben nu gewend aan het winnen van medailles. Maar het was tot nu maar één keer goud, dat was in 2020 in de vierzonder bij de EK. Maar hoe dat voelde, weet ik nog goed.

In Parijs hebben we na afloop met de Britten opgetrokken, dat was enorm leuk, we hebben allemaal ongeveer dezelfde achtergrond, dat schept een band. Hun regime is echter veel strakker. In Nederland hebben we toch meer ruimte. Op de momenten dat het kan, ga je wat eerder of later dan de rest roeien als dat nodig is. Daardoor is het beter vol te houden. Wat ik ook belangrijk vind is dat ik er een baan naast heb, parttime weliswaar, maar heel leerzaam. Bij de start-up The Urban Jungle Project werken we aan de verbetering van het stadsklimaat. En dat gaat goed, wij groeien als bedrijf hard. 

Maar roeien is de hoofdmoot. We trainen netto 20 uur per week, exclusief de warming-up en rekken en zo. Ik wil het graag opbrengen om met z’n allen voor de winnende finale te gaan. De weg erheen is lang. En in de acht is het niet gemakkelijk. Ik kijk er niet meer van op als het even wat minder loopt. Vaak denk ik nog aan dat wat Diederik de Boorder zei toen hij bij het RTC Brabant onze coach was. “Ook de olympisch kampioenen hebben in hun finale nog hun verbeterpunten”. Diederik heeft gelijk.

Ik zit er nu middenin, en wil graag aan boord blijven. Zelf heb ik een soort persoonlijk doel, of misschien is het meer een instelling. Ik probeer er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat mijn collega’s het prettig vinden om met mij samen te roeien. Dat de boot waarin we zitten onder alle omstandigheden zo goed als mogelijk loopt. Het is dringen voor de acht. Als je erin wilt, dan moet je zorgen dat je niet de zevende of achtste keuze bent, maar beter scoort dan dat.”