Ruim dertig jaar terug hadden we nog weinig betaalde coaches. René Mijnders was aangesteld en we hadden Jan Klerks en Rob Robbers. Het werken met professionals gaf resultaten, olympisch goud in 1988 en 1996, al ging het ook wel eens mis zoals in 1992.
Toch was de trend van professionaliseren daarmee wel gezet. Er is de laatste jaren een nieuwe trend bijgekomen, namelijk dat coaches niet meer eindeloos blijven. Na de vorige Olympische Spelen nam de roeibond zelf het initiatief om met Mark Emke te stoppen en Josy Verdonkschot op een zijspoor te zetten, ondanks toch goede resultaten.
Nu gaan coaches – zeker die uit het buitenland – zelf weg omdat ze aan een nieuwe uitdaging toe zijn en wellicht ook een hoger inkomen willen. Er zijn ook meer coaches dan vroeger. Bij de Nederlandse equipe waren er vier professionele coaches en een hoofd.
Ik las kort geleden dat Michelle Darville terugkeerde naar haar Canada, zij begeleidde Karolien Florijn en de tweezonder van Veronique Meester en Ymkje Clevering. En nu is de Italiaan Francesco Fossi ook vertrokken. Hij was hier verantwoordelijk voor het het mannenscullen, maar ging naar Duitsland. Daar ligt gezien de povere resultaten een enorme uitdaging.
Mijn verbazing was eerder begonnen. In november maakte hoofdcoach Eelco Meenhorst zijn vertrek bekend en al vóór de Olympische Spelen was duidelijk dat de roeibond met Hessel Everse als technisch directeur ging stoppen.
Gelet op het personeelsverloop zou je niet geloven dat in Parijs de grootste Nederlandse roeisuccessen zijn gevierd. Daar staat tegenover dat coaches ook niet eindeloos moeten blijven, want dan is er geen broodnodige vernieuwing en dat zal op termijn tot mindere prestaties leiden.
Maar wat er nu gebeurt verbaast mij toch. Al hebben we gelukkig ook blijvers als Diederik Simon en Freek Robbers. Toch moeten we meer gaan denken over hoe je echt goede coaches wat langer kunt vasthouden, want gaan en komen werkt niet stimulerend.